Informatiefiche Boomsoortenselectie: waarmee rekening houden?
Genomen beslissingen bij de aanleg van agroforestry werken op lange termijn door. Dat is ook het geval wat de boomsoortenkeuze betreft, vandaar dat dit weloverwogen en met de nodige kennis van boomsoortkarakteristieken moet gebeuren. In deze kennisfiche worden de voornaamste aspecten geduid.
Om een succesvolle groei van de bomen te bekomen is het belangrijk om met meerdere aandachtspunten rekening te houden. Hoewel naargelang de doelstellingen en focus het lijstje met selectiecriteria quasi eindeloos kan zijn, worden de voornaamste criteria hierna verduidelijkt, en schematisch voorgesteld in onderstaande figuur.
In eerste instantie bepaalt dus de standplaats (bodemtype, vochthuishouding, klimaat, blootstelling aan wind) welke soorten geschikt zijn. In een tweede stap kan men dan selecteren op complementariteit met de landbouwcomponent en de doelstellingen die men specifiek met de bomen voor ogen heeft.
Bodem
De groeiplaats van de bomen is een belangrijke factor, en dan vooral het vochtregime, de bodemtextuur en de voedingstoestand van de bodem van het desbetreffende perceel. Op de beste landbouwgrond, de diepe leembodems, groeien de meeste bomen ook het best en heb je veel keuze wat soorten betreft. De keuze op zure, droge zandgronden of zware kleigrond zal uiteraard beperkter zijn maar ook voor die bodems en alles daartussenin zijn er geschikte boomsoorten. Door middel van de ‘worstmethode’ (meer info op https://bomenwijzer.be/bodemtypes) kan je op het terrein het bodemtype bepalen. Ook met de bodemkaart van België (online te raadplegen op www.geopunt.be) kan je dit zeer accuraat doen. Je krijgt eveneens informatie over de waterhuishouding en mogelijke teelten. Merk wel op: de bodemkaart kan tot 70 jaar oud zijn, dus als gevolg van kunstmatige drainage of andere oorzaken zijn de gegevens over de waterhuishouding niet altijd even correct. Observaties op het terrein zijn dan ook noodzakelijk, want de hoogste grondwaterstand is een belangrijk gegeven. Wortelgroei van bijna alle houtachtigen is alleen mogelijk bij aanwezigheid van zuurstof in de bodem. Een te hoge grondwaterstand maakt wortelgroei dan ook onmogelijk en veroorzaakt wortelrot. De grondwaterstand is niet zichtbaar. Door een voldoende diepe put (1m) te graven, kan je in het najaar en de winter het grondwaterpeil opvolgen en krijg je een goed beeld van de hoogste grondwaterstand. Natuurlijk is niet iedere winter even nat en ook als je niet wil wachten om te planten, is het visueel vaststellen van aanwezige gleyvlekken een alternatief om de grondwaterstand na te gaan. Opnieuw door een put te graven en het bodemprofiel zichtbaar te maken, kan je de eventuele aanwezigheid van gleyvlekken nagaan. Ze zijn zichtbaar als roestkleurige vlekken (geoxideerd ijzer) en grijs(blauwe) vlekken (verdwenen ijzer) en geven een goede indicatie waartussen het grondwater fluctueert. De permanent natte laag daaronder is meestal grijsblauw gekleurd. Naast het grondwaterpeil is ook stagnerend water soms een probleem. Dat wordt veroorzaakt door van nature aanwezige slecht waterdoorlaatbare lagen (klei). Maar ook een ploegzool (verharde laag op 20 – 30 cm diepte veroorzaakt door veelvuldig ploegen) of gecompacteerde bodem (door zware belasting met landbouwmachines) kan stagnerend water veroorzaken.
De meeste fruit- en notenbomen en veel andere soorten zullen door bewortelingsproblemen geen goede groei vertonen op bodems waar de grondwaterstand langdurig (meer dan enkele dagen) hoger staat dan 60 cm. Zwarte els (Alnus glutinosa) is dé soort voor permanent natte gronden. Ruwe en zachte berk (Betula pendula en pubescens), schietwilg (Salix alba), ratelpopulier (Populus tremula), grauwe abeel (Populus x canescens) en zomereik (Quercus robur) verdragen het best fluctuerende ondiepe grondwaterstanden.
Klimaat
In Vlaanderen kunnen we enkel soorten aanplanten die gedijen in ons gematigd zeeklimaat. De klimaatverandering maakt dit criterium complexer want de effecten ervan laten zich nu al voelen en zullen gedurende de levensfase van de bomen nog sterker worden. Vooral de langdurige droogteperiodes en hittegolven lijken in eerste instantie een factor te worden waarmee we bij de soorten- en rassenkeuze rekening moeten houden. Soorten die dergelijke weersfenomenen goed verdragen, verdienen de voorkeur boven andere, zeker op droogtegevoelige bodems. Er zijn verschillende van onze inheemse – en streekeigen boomsoorten die droogte en hittegolven beter verdragen: lijsterbes (Sorbus aucuparia), haagbeuk (Carpinus betulus), veldesdoorn (Acer campestre), wintereik (Quercus petraea), walnoot (Juglans regia), winterlinde (Tilia cordata). Maar ook uitheemse soorten uit klimaten met langdurige droogte zoals elsbes (Sorbus torminalis), vijg (Ficus carica), valse christusdoorn (Gleditsia triacanthos), Italiaanse els (Alnus cordata), boomhazelaar (Corylus colurna) verdienen waarschijnlijk bredere toepassing. Potentieel nadelige effecten op biodiversiteit door een invasief karakter zijn hierbij wel een belangrijk aandachtspunt.
Ook het lokale microklimaat heeft invloed op de boomsoortenkeuze. Voor fruit- en notenbomen en boomsoorten met een climaxboskarakter zoals winterlinde, haagbeuk of gewone esdoorn (Acer pseudoplatanus) zijn open landbouwlandschappen met veel wind niet optimaal. Je kan enkele jaren voorafgaand aan de aanplant zorgen voor een snelgroeiend windscherm (elzen-, wilgen- of populierensoorten). Als je niet wil wachten op een windscherm moet je kiezen voor soorten met een pionierskarakter (ruwe berk, lijsterbes, grauwe abeel, ratelpopulier, cultuurpopulier (Populus cv.) of tenminste kenmerken van pioniers (zomer- en wintereik, wilde kers (Prunus avium), elsbes). Een tussenoplossing is het gelijktijdig aanplanten van een windscherm en het zorgen van beschutting voor gevoelige soorten door er vlak naast snelgroeiende soorten te planten. Deze snelgroeiende soorten kunnen ook op ander vlak ondersteuning bieden, bv. via een bijdrage aan humusopbouw (extra veel biomassa via zomersnoei), hoewel er hierbij wel op gelet moet worden dat die snelgroeiende soorten de toekomstbomen niet volledig wegconcurreren.
Complementariteit met gewascomponent
Agroforestry kan leiden tot een hogere biomassaopbrengst. Dat is een gevolg van een complementaire benutting door de bomen en de gewascomponent van de beschikbare natuurlijke hulpbronnen (licht, water en nutriënten). Meestal is het de bedoeling om de negatieve interacties (concurrentie voor de hulpbronnen) tussen de bomen en de gewascomponent te minimaliseren om de gewasopbrengst zo maximaal mogelijk te houden. Enkele boomsoortkenmerken zijn daarin bepalend.
Diepwortelende soorten zijn in staat om water en nutriënten uit diepe, voor landbouwgewassen onbereikbare bodemlagen, te benutten. Nutriënten kunnen via bladval terug beschikbaar gesteld worden aan de oppervlakte. Dat is zeker het geval voor soorten die goede ‘mineralenpompen’ zijn, zoals populieren, wilgen, essen en linde. Tegelijk zorgt diepe beworteling door de bomen er voor dat er minder competitie is met het landbouwgewas. De bodem moet dat wel toelaten: er mag geen ploegzool, stagnerend water of ondiepe grondwatertafel voorkomen. Diepwortelende soorten zullen ook minder snel slachtoffer worden van windval. Voorbeelden van boomsoorten die diep kunnen wortelen, zijn walnoten, eiken, lijsterbes en (hoogstam)fruitbomen.
Door te kiezen voor soorten die laat in het voorjaar in blad komen, zullen wintergewassen gedurende een lange periode niet of nauwelijks beschaduwd worden. Er zit tot meer dan twee maanden tussen de vroegste (ruwe berk in maart) en de laatste (in mei) soorten. Ook op dat vlak zijn de walnootsoorten, de eiken en lijsterbes een goede keuze. Ook door een goede variëteitenkeuze binnen één soort kan daar op ingespeeld worden. Want er zijn grote verschillen tussen bv. de verschillende beschikbare cultuurpopulieren en tussen de verschillende fruitrassen.
Ook de dichtheid van het bladerdek bepaalt de mate van schaduw. De climaxbossoorten zoals beuk (Fagus sylvatica), haagbeuk en de lindes hebben een zeer dicht bladerdek. Pioniersoorten zoals lijsterbes, ruwe berk, zwarte els en valse acacia (Robinia pseudoacacia) zijn boomsoorten met een uiteraard de plantafstand kan ook snoei hierin een rol spelen. Zowel begeleidingssnoei gericht op takvrije stammen voor kwaliteitshout, als vorm- en onderhoudssnoei gericht op luchtige kronen bij fruitbomen kunnen bijdragen aan meer licht op de grond.
Bladeren van bomen en struiken kunnen een nuttige aanvulling zijn op het rantsoen van onder meer koeien, geiten en schapen. Ze vormen een bron van eiwitten, mineralen en sporenelementen. Vooral wilgensoorten, zwarte els, gewone es (Fraxinus excelsior) en hazelaar (Corylus avellana) scoren goed. Sommige boomsoorten zijn echter ook giftig voor vee. Vooral paarden zijn zeer gevoelig voor bladeren, schors of vruchten/zaden van heel wat boomsoorten, bv. van valse acacia, esdoorns, eiken, beuk. Zie ook de kennisfiches rond dieren in agroforestry context.
Tot slot: soorten die veel wortelopslag vertonen of soorten die gevoelig zijn voor zonnebrand, zijn te mijden. Een combinatie van verschillende boomsoorten of -rassen planten vermindert het risico is op ziektes. De eerste jaren na de aanplant wordt aangeraden een diepe grondbewerking tot op 1 m afstand van de bomenrij uit te voeren zodat de boomwortels naar beneden worden gedreven. Het dwingt de bomen dieper te wortelen waardoor concurrentie met het landbouwgewas in de bovenste laag van de bodem daalt. Ploegen zorgt er bovendien voor dat de wortels ‘gesnoeid’ worden. Het is belangrijk dat dit proces geleidelijk aan en vanaf jonge leeftijd gebeurt.
Doelstellingenanalyse: hout, vruchten of nog iets anders
Op bodem en klimaat heeft de boer meestal maar beperkte invloed en boomsoorten die daardoor uitgesloten zijn, pas je best niet toe. De gewassenrotatie of dierlijke component aanpassen aan de omschakeling naar agroforestry is niet altijd evident maar wel vaak wenselijk. Zelfs na omschakeling leidt dat gegeven meestal wel tot uitsluiting van boomsoorten. Uit het lijstje geschikte soorten dat overblijft, kan je dan op basis van de doelstellingen een uiteindelijke keuze maken.
Die keuze kan op basis van verschillende criteria gebeuren. Een veelgebruikte tweedeling is de keuze tussen de productie van fruit en/of noten voor menselijke consumptie of de productie van houtige biomassa. Beschutting voor vee, biodiversiteit en cultuurhistorie (bv. herintroductie knotbomen) zijn andere mogelijke doelstellingen. Combinaties van verschillende doelstellingen zijn uiteraard mogelijk en in de praktijk bijna altijd aanwezig.
Vruchtenproductie
Voor een goede productie en vitaliteit van hoogstamfruit- en notenbomen is een goede bodem nodig. Van de gangbare fruitsoorten en notenbomen stellen vooral kersen maar ook appels en walnoten hoge eisen aan de bodem. Peren en pruimen kunnen ook op mindere (zandigere of wat nattere) standplaatsen. Bij hoogstamfruitbomen is er keuze uit zeer veel rassen. Om tot een goede rassenkeuze te komen zijn bestuiving, ziekteresistentie en oogstmoment (en de eventuele gewenste spreiding ervan) belangrijke factoren. Daarnaast is ook de mogelijke toepassing van de vruchten een belangrijk criterium: wil je een bewaarappel, een tafelappel of een stoofappel? Meer uitgebreide info hierover vind je hier.
Naast de gangbare vruchtenbomen zijn er ook nog tal van specialere fruit- en notensoorten zoals mispel (Mespilus germanica), moerbei (Morus sp.), kweepeer (Cydonia oblonga), perzik (Prunus persica), abrikoos (Prunus armeniaca), vlier (Sambucus nigra), vijg, amandel (Prunus dulcis), tamme kastanje (Castanea sativa), hazelaar… Veel van deze soorten (bv. perziken) kennen ook traditie in Vlaanderen en de kennis ervan is nog aanwezig maar moeilijk te vinden. Voor enkele van deze soorten is ons klimaat (nog) niet optimaal. De keuze voor deze speciale soorten is dus vaak risicovoller. Anderzijds groeien zeker vlier, hazelaar, tamme kastanje en mispel ook goed op mindere standplaatsen en zijn ze dan een alternatief voor de gangbare fruitsoorten.
Als je van de subsidie wilt genieten, kan je enkel hoogstamfruitbomen toepassen. In een veeteeltsysteem is dat een logische keuze omdat de vruchten dan onbereikbaar zijn voor de dieren. Maar zeker in akkerbouw of groenteteelt hebben ook laagstam en halfstam hun voordelen: vroegere vruchtproductie, veiliger te plukken, minder schaduw. Een combinatie van wijkers (laagstam) en blijvers (hoogstam) is een interessante oplossing.
Vruchtenproductie vooropzetten, sluit in het geval van hoogstammen de productie van (hoogwaardig) hout en uiteraard alle andere doelstellingen niet uit. Walnoten-, tamme kastanje- en perenhout worden sterk gewaardeerd voor hoogwaardige toepassingen (meubels en parket), al vraagt dit (veel) tijd en is het vinden van een afzet niet altijd vanzelfsprekend.
Houtproductie
Fruitbomen zijn duur in aankoop, vergen vrij veel beheer en stellen hoge eisen aan de bodem. Wanneer er geen uitgesproken motivatie aanwezig is om vruchten te oogsten, kies je misschien beter voor andere bomen. Bodem- en klimaatcondities en combineerbaarheid met de gewascomponent zijn opnieuw de eerste selectiecriteria. Vervolgens hangt het vooral af van de doelstellingen. Wanneer de productie van zo snel mogelijk zo veel mogelijk houtige biomassa de doelstelling is, bv. om snel een windscherm te laten ontstaan, om de organische koolstof in de bodem snel te laten stijgen, om biomassa voor energieopwekking te produceren of om houtsnippers als stalstrooisel te produceren, dan kies je best voor snelgroeiende soorten als populieren, wilgen, olmen (Ulmus sp.) en elzen.
Wanneer de productie van hoogwaardig hout de doelstelling is, zijn bv. wintereik, wilde kers, gewone esdoorn of tamme kastanje evidente soorten. Op de gangbare houtmarkt halen die tussen de € 50 tot € 150 per kubieke meter hout, exploitatiekost inbegrepen (dat wil zeggen: verkocht op stam). Hout van zeer hoge kwaliteit haalt op exclusieve veilingen vaak een veelvoud van deze prijs. Ook voor andere houtsoorten (bv. elsbes, lijsterbes, walnoot) bestaat er een nichemarkt en wordt er soms zeer veel geboden. Dé grote uitdaging is om voor die minder gangbare soorten maar ook voor de topkwaliteit van de gangbare soorten de schaarse producenten te koppelen aan de eveneens schaarse afnemers. Hou er weliswaar rekening mee dat vermarkting van kwaliteitshout (na 2 - 7 decennia!) vooral gezien moet worden als een optie die bij veel agroforestrysystemen een “nevendoelstelling” kan zijn, maar niet makkelijk een economisch rendabel model op zich.
Het aanplanten van (zeer) veel klein goedkoop bosplantgoed (formaat 100/125 of 125/150 cm) in dichte plantverbanden (0,5 m – 2 m) biedt de hoogste garantie om op termijn voldoende kwaliteitsvolle bomen over te houden, die dan kunnen zorgen voor hoogwaardig hout. Afhankelijk van de groeisnelheid van de bomen moet je dan na 10 à 20 jaar de beste bomen selecteren en geleidelijk de concurrenten ervan wegnemen. Om de kans op de ontwikkeling van kwalitatieve bomen te maximaliseren, gebruik je bosplantgoed met een aanbevolen herkomst. Bij de levering van het plantgoed moet dan een herkomstattest afgeleverd worden.
De kostprijs voor een aanplant van boomsoorten voor houtproductie is doorgaans een stuk goedkoper dan bij aanplant van vruchtbomen, net omdat je met bosplantsoen kan werken.
Pootgoed van cultuurpopulier is groter en omwille van de hogere prijs en de zeer snelle groei van deze soort, wordt deze soort in breder plantverband (minimum 6 m) geplant en moet ieder exemplaar een kwaliteitsvolle boom worden.
De essen- en andere boomziektes en de klimaatverandering indachtig, kies je best voor meerdere soorten. Zo doe je aan risicospreiding en beperk je de kans dat je door een niet te voorziene plaag of catastrofe ineens alle bomen zou verliezen. Een nadeel is natuurlijk dat de complexiteit verhoogt: verschillende oogsttijdstippen, snoei aan te passen aan de diverse soorten, …). Bij de menging moet voldoende aandacht besteed worden aan de concurrentie tussen soorten; daarom is groepsgewijze menging aangeraden.
Meerdere functies combineren in één soort? Bv. Een walnoot planten voor zowel noten- als houtproductie? Hou er rekening mee dat het niet mogelijk is om zowel kwaliteitshout als een maximale noten- of vruchtenproductie na te streven gezien het doel van de aanplant al grotendeels bepaald zal worden door de soortenkeuze (veredelde soorten vs. niet veredelde) maar eveneens door het latere snoeibeheer. We raden bijgevolg aan om vooraf een weloverwogen keuze te maken.
Op maat van bedrijf en boer
Ten slot bekijkt men wat haalbaar is op het specifieke bedrijf. Hier gaat het vooral over aspecten zoals kostprijs, grootte van de percelen, type en grootte van de op het perceel in te zetten machines en de mate waarin men beschikt over het benodigde materiaal voor aanplant en onderhoud van de bomen.
Tools en handvaten?
Binnen de online ‘Agroforestry Planner’ is een boomsoortenmatrix ingebouwd die toepassers kan helpen bij de specifieke soortenkeuze.
De website www.bomenwijzer.be en het programma ‘bodemgeschiktheid bosbomen’ (BOBO) van het Instituut voor Natuur en Bos (INBO) (http://data.inbo.be/bobo/) zijn interessante links om de bodemtoestand van het perceel te achterhalen en na te gaan welke bomen geschikt zijn voor een specifieke groeiplaats.
De Fichiers écologique des essences (https://www.fichierecologique.be/#!/) is een Waalse website gericht op boomsoortenkeuze in functie van de productie van kwaliteitshout. Het is een gebruiksvriendelijke (maar Franstalige) tool gebaseerd op recente wetenschappelijke literatuur. Zoals bij BOBO kan je polygonen tekenen en krijg je dan op basis van de bodemkaart van België een suggestie van geschikte boomsoorten, polygonen kunnen alleen in Wallonië getekend worden. Maar, via het menu “sol” (=bodem) kan je ook met de gegevens van de Bodemkaart voor het Vlaamse grondgebied aan de slag. Van alle boomsoorten kan je ook eenvoudig zeer complete fiches raadplegen met info over enerzijds hun standplaatsgeschiktheid maar anderzijds ook fenologie, strooiselkwaliteit, verwachtingen t.a.v. klimaatverandering enz.
Ook de Franse website https://climessences.fr/en biedt op een gelijkaardige manier als De Fichiers écologique des essences zeer goede informatie voor boomsoortenkeuze. In deze tool zijn nog veel meer soorten opgenomen en er wordt nog meer aandacht aan klimaatverandering geschonken. Je kan voor de verschillende boomsoorten een voorspelling genereren waarin geografisch, voor heel het Europese grondgebied, wordt weergegeven of ze, afhankelijk van hoe groot de opwarming zal zijn, nog zullen kunnen groeien of niet op een bepaalde plaats.
Bronnen:
De Vos, Bruno, Frits Mohren, Jan den Ouden, en Kris Verheyen. 2010. “Boomsoortenkeuze.” In Bosecologie En Bosbeheer, ed. Jan den Ouden, Bart Muys, Frits Mohren, and Kris Verheyen, 347–353. Leuven, België ; Den Haag, Nederland: Acco.
Reubens et al. 2019. Agroforestry in Vlaanderen 2014-2019: handvatten na 5 jaar onderzoek en praktijkervaring. 59p.
Vandevelde, C., 2013. Agroforestry in Vlaanderen: Voorkomen en kenmerken anno 2012-2013. Bachelorproef, KAHO.